Herdenken zonder benoemen

Om eigen ongemak te vermijden bewaakt het festival van Cannes de grenzen van de rebellie die welkom is op het grootst denkbare forum: verzet mag, zolang het in de marge of liever helemaal buiten beeld blijft.
26.06.2025 | Elias Voskamp

Ze zeiden haar naam. Fatima Hassouna. Maar toch ook niet. Ze werd herdacht, maar zonder context. Zoals je een naam op een generiek ziet verdwijnen, klein, onderaan op het scherm. Gedood “door een raket”, alsof die raket zichzelf afvuurde, zonder hand, zonder schuldige. Alsof haar dood een onvermijdelijke gebeurtenis was.

Juliette Binoche sprak op de openingsceremonie van het 78ste filmfestival van Cannes over beeldenmakers, over lijden, over vrouw-zijn en veerkracht. Ze eerde slachtoffers, verwees naar de gijzelaars van 7 oktober, maar zweeg over de bezetting, over de systematische vernieling van Gaza, over het feit dat Fatima Hassouna, net als de camera in haar hand, geen nevenschade was, maar doelwit. Haar naam werd uitgesproken, maar niet de reden waarom ze er niet meer is.

Een paar minuten later nam Robert De Niro een ere-Palm in ontvangst, waarna hij hard uithaalde naar Donald Trump en hem een filistijn noemde. Hij riep op tot verzet, tot protest en tot stemmen. Zijn woorden werden onthaald als morele daden. Er werd geklapt, rechtstaand en langdurig, een festival dat zichzelf bevestigde in zijn gelijk. Hier was men tegen censuur. Tegen onderdrukking. Tegen het juiste kwaad.

Het festival verwijst trots naar zijn roots in rebellie en verzet. Het werd in 1939 – jaren voor de eerste editie in 1946 – opgericht als tegenreactie op de fascistische beïnvloeding van het festival van Venetië. Ook de protesten van de jaren zestig lijken tot op heden tot de identiteit van het festival te behoren. Of Cannes die geest van verzet nog steeds belichaamt, valt te betwijfelen. Toch houdt het festival dat beeld graag in stand — zoals dit jaar, toen de felbegeerde Gouden Palm werd toegekend aan de dissidente Iraanse regisseur Jafar Panahi, voor zijn scherpe tragikomische film It Was Just an Accident, zijn eerste werk sinds zijn vrijlating uit de gevangenis.

Maar wie goed kijkt, ziet hoe het festival de grenzen van het toelaatbare streng bewaakt. De Israëlische film Yes! van Nadav Lapid, wiens Ahed’s Knee in 2021 de Juryprijs won, werd niet geselecteerd voor de hoofdcompetitie en ging minder zichtbaar in première tijdens de laatste dagen van nevenprogramma Quinzaine des cinéastes. Een film waarin een cabaretier de opdracht krijgt een nieuwe nationale hymne te schrijven, terwijl achter elk refrein het gekrijs van een kind uit Gaza verborgen zit. Een satire die niet buigt, die vraagt: hoe wordt een volk dat ooit vervolgd werd, zelf vervolger? Lapid, zelf Israëlisch, legt de vinger op de wonde van zijn eigen land. Zijn film is ongemakkelijk, te luid, te precies.

Vorig jaar nog werd de Palestijnse anthologiefilm From Ground Zero, gemaakt door 22 filmmakers tijdens een militaire belegering, en ingestuurd als Palestijnse Oscarinzending, eerst toegelaten tot Cannes, maar daarna alsnog ingetrokken “om politieke redenen”. Het resulteerde in een besloten guerrillapremière als protest.

Dit jaar leek het festival een vorm van mea culpa te tonen, met meerdere Palestijnse films op het programma. Het misdaaddrama Once Upon a Time in Gaza, dat zich afspeelt in 2007, werd vertoond in de Un certain regard-competitie en leverde de broers Tarzan en Arab Nasser de prijs voor Beste Regisseur op. De documentaire Put Your Soul on Your Hand and Walk van Sepideh Farsi, over de jonge fotojournalist Fatima Hassouna uit Gaza, werd in april aangekondigd als onderdeel van het onafhankelijke L’ACID-programma.

Het is een pijnlijk contrast: de documentaire die Hassouna haar leven kostte werd wel getoond, maar een film die de ideologie achter haar dood bekritiseert, niet erkend als hoofdwerk. Cannes herdenkt slachtoffers, maar wie de daders durft benoemen – die wordt begrensd.

Enkele dagen na de selectie van Put Your Soul on Your Hand and Walk werd Fatima samen met tien familieleden vermoord door een Israëlische luchtaanval. Farsi zegt dat het nieuws van de selectie misschien wel hun dood betekende. Dat zichtbaar zijn – spreken, getuigen, maken – in Gaza een doodsoordeel is.

De enige wapens die kunstenaars in Gaza hebben, zijn hun camera’s, hun stemmen, hun verbeelding. Geen enkel mens, filmmaker, schrijver of kunstenaar zou ooit het verhaal van zijn eigen uitroeiing moeten vertellen.

Spreken zou nooit een reden mogen zijn om te sterven. Maar zelfs dat klinkt te zacht. ‘Sterven’ suggereert passiviteit, bijna iets natuurlijks. Maar dit is geen sterven. Dit is vernietiging. Dit is een bloedbad. Geen oorlog. Geen wederzijds geweld. Maar een georganiseerde, systematische ontmenselijking. In Gaza voeren mensen geen oorlog. Ze worden afgeslacht.

“Als ik sterf, wil ik een luide dood”, schreef Hassouna op sociale media. “Ik wil niet alleen brekend nieuws zijn, of een nummer in een groep, ik wil een dood die de wereld zal horen, een impact die door de tijd heen zal blijven, en een tijdloos beeld dat niet begraven kan worden door tijd of plaats.”

En dus werd haar naam genoemd. Fatima Hassouna. Maar wie haar naam noemt, moet ook durven benoemen waarom zij er niet meer is. Niet om haar dood te herdenken, maar om haar strijd voort te zetten.