Ledoux, gepassioneerd archivaris

Op de honderdste geboortedag van Jacques Ledoux brengt het Belgische filmarchief CINEMATEK een ode aan hun oerconservator. Hoog tijd voor een terugblik op de verzameldrift die de basis legde voor een van ’s werelds belangrijkste filmarchieven.

26.10.2021 | Christophe Verbiest

24 november 1954. Een kille, uitgeregende woensdagavond in de Koningsstraat in Schaarbeek. De buurt rond de Koninklijke Sint-Mariakerk draagt de bijnaam Klein Hollywood omdat daar een pak Amerikaanse filmdistributeurs op een kluitje zitten. Een niet al te grote man met een zware bril doorploegt het vuilnis op zoek naar filmkopieën. Hij slaakt een kreetje als hij vijf blikken vindt gelabeld Désir de femme, de titel waaronder in de Franstalige wereld All I Desire van melomeester Douglas Sirk is uitgekomen. Weer een aanwinst voor de almaar uitdijende collectie van het Koninklijk Belgisch Filmarchief waarvan de snuffelaar de conservator is.

Twee of drie zaken

Ik heb bovenstaande scène op een zonnige herfstzondag uit mijn duim gezogen, maar ze had waar kunnen zijn. De naam van de conservator is Ledoux. Jacques Ledoux, om volledig te zijn, maar niemand gebruikte de voornaam. Hij werd altijd als Ledoux aangesproken. En hij vond dat goed. Ledoux is immer heel discreet geweest over zijn privéleven. Hij wilde niet in de schijnwerpers staan; het Filmarchief moest de ster zijn. Toen hij op 6 juni 1988 aan kanker bezweek, wisten sommige van zijn naaste medewerkers zelfs niet dat hij ziek was.

Toch weet ik, om Godard te parafraseren, twee of drie zaken over hem. Hij is geboren op 26 oktober 1921 in Warschau als Jankiel Mendel Silberberg en verhuist als kind met zijn ouders naar Brussel, waar hij als jonge tiener een passie ontwikkelt voor de cinema. In 1940 richt hij zelfs een eigen filmclub op. Drie jaar later worden hij en zijn ouders door de Duitse bezetter opgepakt en naar een concentratiekamp gedeporteerd. De jonge Silberberg slaagt er echter in om onderweg te ontsnappen. De rest van de oorlog leeft hij, als Jacques Ledoux, op verschillende onderduikadressen. Op een van die plekken, de benedictijnenabdij van Maredsous, kan hij de hand leggen op een kopie van Nanook of the North, de geruchtmakende documentaire van Robert Flaherty die op dat moment zo goed als verdwenen lijkt.

Met de 16mm-kopie van de film onder de arm gaat Ledoux na de Tweede Wereldoorlog aankloppen bij het Filmarchief, dat in 1938 opgericht is door regisseur Henri Storck, socialistisch politicus Piet Vermeylen en filmjournalist André Thirifays. Hij gaat er aan de slag en wordt in 1948 conservator, wat hij tot zijn dood veertig jaar later zal blijven. In die periode evolueert het Filmarchief – later het Koninklijk Belgisch Filmarchief (KBF) – sterk. Voor zijn pionierswerk als filmarchivaris krijgt Ledoux kort voor zijn overlijden in 1988 de prestigieuze Erasmusprijs.

Bewaren

Dat het KBF uitgegroeid is tot een van de omvangrijkste filmarchieven ter wereld is te danken aan de ongebreidelde verzameldrift van Ledoux. De status van de film speelt daarbij geen enkele rol. Een obscure B-film is hem evenveel waard als een pantheonfilm à la Citizen Kane. Meer zelfs, naar die eerste is hij nog harder op zoek, want een Citizen Kane zit sowieso in de collectie van veel archieven. Het KBF kampt helaas met een sector die weinig brood ziet in het bewaren van films, hoewel de 35mm-kopiën die in de bioscopen gebruikt zijn anders toch maar vernietigd worden. De ene distributeur is al makkelijker bereid dan de andere om de kopieën van films die commercieel uitgeleefd zijn aan het KBF te schenken. Het is een kwestie van onderhandelen, vragen, soebatten en soms zelfs smeken. Het verhaal dat Ledoux tussen het vuilnis snuffelde op zoek naar weggegooide filmkopieën zingt al decennia rond. Broodjeaapverhaal of werkelijkheid? Ledoux heeft het geheim meegenomen in zijn graf.

In elk geval behoort de collectie van het KBF niet alleen tot de meest uitgebreide – toen Ledoux stierf stond de teller op veertigduizend titels – maar ook tot de meest gevarieerde ter wereld. Die collectie is voor film wat die van het Louvre of het Metropolitan Museum voor de beeldende kunst is. In de jaren vijftig karren de jonge wolven van Les cahiers du cinéma, die later als regisseurs de nouvelle vague over de wereld laten rollen, naar Brussel om films te bekijken die ze nergens anders kunnen zien. Terwijl in Parijs Henri Langlois nochtans op hetzelfde moment als Ledoux de Cinémathèque française uitbouwt. Wanneer François Truffaut zijn interviewboek met Alfred Hitchcock voorbereidt, vindt hij in Brussel kopieën van titels die Parijs niet bezit.

De collectie van het KBF is ook essentieel geweest voor de restauratie van heel wat films, zoals Napoléon van Abel Gance of Das Cabinet des Dr. Caligari van Robert Wiene. David Bordwell, zo wat de belangrijkste actieve filmwetenschapper en -historicus, kampeerde vanaf de eighties tot een jaar of vijf geleden elke zomer een maand in een zaaltje in een van de depots van de KBF om er van ’s ochtends tot ’s avonds films te kijken. Zijn boeken staan vol screenshots die hij op een montagetafel daar gekiekt heeft.

Vertonen

Verzamelen is één ding. Maar hoe zinvol is een collectie die in depots opgeslagen ligt en alleen sporadisch geopend wordt voor een individuele onderzoeker? De filmclub die Ledoux als tiener oprichtte, bewijst al zijn verlangen om zijn passie voor cinema met een publiek te delen. Dat wordt er niet minder op wanneer hij de collectie van de KBF begint uit te bouwen. Vertonen doet hij eerst via de Écran du Séminaire des Arts in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel, die uitgroeit tot de grootste filmclub van het land. In de Zaal Henri Le Bœuf programmeert Ledoux de klassiekers van de zevende kunst. Daarnaast geeft hij dan al jong, opkomend talent een forum. Zo vertelt Agnès Varda in haar autobiografische documentaire Les plages d’Agnès dat Ledoux als eerste haar debuutfilm La pointe courte in een grote filmzaal vertoont. Daar moet wel een permanente vertoningsplek van komen. In 1962 is het zover. Ledoux krijgt wat ruimte in datzelfde Paleis voor Schone Kunsten die ingericht wordt door de brutalistische architect Constantin Brodzki. De met de Cobra gelieerde ontwerper Corneille Hannoset zorgt voor de kenmerkende huisstijl.

Ledoux op de set van Varda’s Cléo de 5 à 7 © CINEMATEK

Het Filmmuseum / Musée de Cinéma groeit onder cinefielen al snel uit tot een huis van vertrouwen. Uiteraard staan de klassiekers nog altijd op de affiche, onder de plechtige hoofding Anthologie van de Film. Maar met een dagelijkse programmering is er uiteraard ruimte voor een pak meer. Retrospectieven van regisseurs, acteurs, actrices of studio’s, genreoverzichten of meer thematische programma’s: het kan allemaal. In 1983 opent Ledoux een tweede zaaltje, met dertig plaatsen, exclusief voorbehouden aan stomme films, twee per avond, die daarenboven live begeleid worden door een pianist. Gedurende meer dan veertig jaar blijft deze mythische plek voor cinefielen zo goed als onveranderd. Volledig uitgeleefd sluit het Filmmuseum in juli 2006 de deuren voor een grondige verbouwing. In februari 2009 heropent het op dezelfde plek, maar wel volledig getransformeerd, als CINEMATEK.

Ontdekken

De anekdote met Agnès Varda geeft aan dat Ledoux niet alleen naar het verleden kijkt, maar ook een neus heeft voor nieuwe filmmakers. Om hun een podium te geven heeft hij in de loop der jaren een reeks festivals opgericht. Het eerste is EXPRMNTL, dateert zelfs van voor het ontstaan van het Filmmuseum en vindt plaats in Knokke. Tussen 1949 en 1974 kent het festival vijf edities die elk om een andere reden de geschiedenis zijn ingegaan. Tijdens de vierde uitgave wint Martin Scorsese met zijn gruwelijke korte film The Big Shave er de Âge d’Or Prijs, wat een onverbrekelijke band smeedt tussen hem en Ledoux.

Die onderscheiding, genoemd naar de grensverleggende film van Luis Buñuel, is al in 1955 opgericht om een film te onderscheiden die “zich door de originaliteit van zijn stijl en strekking doelbewust onderscheidt van de heersende conventies”. De eerste laureaat is trouwens Varda met La pointe courte. Vervolgens wordt de prijs uitgereikt tijdens EXPRMNTL, maar in 1973 verandert Ledoux de aanpak. Van dan af is de prijs bestemd voor een film van minstens zestig minuten. De uitreiking ervan is het eindpunt van het Âge d’Or Festival waarop het publiek de kanshebbers, meestal een paar tientallen, kan bekijken. Bij de winnaars grote namen als Jean-Luc Godard, Theo Angelopoulos en Manoel de Oliveira. Ook gaat de prijs soms naar nobele onbekende debutanten die achteraf uitgroeien tot vaste waarden, zoals Jia Zhangke en Carlos Reygadas.

In 1977 komt daar een tweede festival bij, Filmvondsten-Cinédécouvertes, steevast de eerste twee weken van juli, terwijl het Âge d’Or Festival tijdens de eerste twee weken van december zijn plek heeft. Kwaliteitsfilms zonder Belgische distributeur kunnen tijdens Filmvondsten meedingen naar een van de distributiepremies. Dankzij het festival raakt werk van Lars von Trier, Terence Davies, Jim Jarmusch of Abbas Kiarostami alsnog in de Belgische zalen. Ledoux is al overleden wanneer de twee festivals in 1996 omwille van financiële redenen worden samengevoegd. (In 2012 vindt de laatste editie plaats van Âge d’Or-Filmvondsten. Uit de as herrijst vervolgens een ander combinatiefestival, Âge d’Or-EXPRMNTL.)

Educatie

Met masters in Filmstudies en visuele cultuur, Theater- en filmwetenschap of Film- en televisiestudies hebben studenten met een academische interesse in cinema tegenwoordig keuze te over. Dat is in de jaren zestig wel anders. De overdracht van kennis over de filmcultuur beperkt zich hoofdzakelijk tot filmfora op sommige middelbare scholen. Daarom beslist Ledoux om elk academiejaar een cursus te programmeren. Aan Nederlandstalige kant, onveranderlijk op woensdagavond, begint André Vandenbunder daarmee in 1965. Hij zal het ruim een kwarteeuw volhouden. Zoals Ledoux het wil is de cursus academisch onderbouwd én toegankelijk voor een niet-academisch, cinefiel publiek. Ook deze traditie blijft tot lang na Ledouxs overlijden bestaan en legt onrechtstreeks de grondslag voor het ontstaan van filmstudies aan Belgische universiteiten.

The end

Zonder Ledoux zou de filmcultuur in ons land een stuk armer zijn. Alleen is het jammer dat de bergen werk die hij verzet heeft nooit de politieke en daarmee samenhangende financiële erkenning heeft gekregen die het verdiende. Het slotwoord is voor Martin Scorsese, die het boek Scorsese on Scorsese opgedragen heeft aan Ledoux: “A passionate archivist who believed in the future of cinema as much as in its past; and a rare inspirer of film-makers and film historians alike.”