Binnen de marges van film, en de omweg daarnaartoe

Tijdens MOOOV Filmfestival in Brugge begeleidde Fantômas jonge critici in hun schrijven over film. In haar essay kijkt Evi Cats over de randen van film heen.

13.05.2022 | Evi Cats

Het decor van Kiro Russo’s El gran movimiento (2022) is een stad die zowel visueel als conceptueel binnenstebuiten is gekeerd. Binnen dit decor, dat de naam La Paz draagt, functioneren de dingen die we aannemen als logisch in omgekeerde richting: de ‘metro’ bevindt zich niet onder de grond maar bungelend in de lucht; de armen kijken vanaf El Alto neer op de rijken in het dal; en hoewel de naam van de stad zich vertaalt als De vrede, vindt er elke dag minstens één protestactie plaats. Terwijl de bevolking zich verplaatst met de scifi aanvoelende kabelbaan van de ene naar de andere rand van de stad, keert de hybride Boliviaanse film het centrum-periferie-denken eerst verticaal achterstevoren en dan horizontaal binnenstebuiten. Om alles vervolgens weer zachtjes ineen te vouwen; de marges van zowel de stad als het filmdoek immer onderzoekend.

Ademen is moeilijk in La Paz. Hoewel de Boliviaanse hoofdstad gebouwd is in een kloof, kent de metropool een extreem hoge ligging. Een paar traptreden omhoog doen de bezoeker naar adem happen. Ook de bewoners van de stad krijgen nauwelijks lucht na een tocht richting de hoger gelegen randen. De afhankelijkheid van zuurstof werkt de verdeling tussen arm en rijk in de hand: hoe lager in het dal, hoe duurder de huizen. Hoe hoger op de berg, hoe armer de gezinnen, maar des te verbluffender het uitzicht. Dagelijks zijn de bewoners van El Alto genoodzaakt een zuurstofarme tocht naar beneden en omhoog af te leggen, als ze zich niet verplaatsen met de in 2014 gebouwde kabelbaan, zwevend boven de rijkere bevolking van de stad.

In de openingsbeelden van El gran movimiento zien we de stad van boven, vermoedelijk vanuit de kabelbaan. Zinderende beelden zijn het, waarin in een trillende pelliculekorrel langzaam wordt ingezoomd op het materiaal dat een stad tot stad maakt. De 16mm-camera zoekt iets, lijkt het traag te vinden en glijdt met een telelens door de vibrerende laag van hitte die over de stad hangt. Naarmate we dichterbij komen, vergroot de korrel en trillen de partikels van stedelijke materie heviger. We gaan voorbij een dak, een flat, een straat en bereiken een brug waar kleine, futiele auto’s zich overheen bewegen. Stapvoets onderscheidt de camera elementen van belang uit het onbeduidende blok steen. Als een lap tekst, waarbij de woordenbrij pas betekenis krijgt bij het ontknopen van letters als woorden, woorden als zinnen.

Alsof we de stad en haar sporen betasten, komen we uit bij afgebladderde affiches van demonstraties uit het verleden. Een collage van onleesbare, over elkaar geplakte afbeeldingen, die door wind en regen hun betekenis hebben verloren. De muur heeft dezelfde vlakheid als de met een telelens gefilmde stad: als objecten op elkaar plakken, verliezen ze hun diepte en versmelten in de massa. De hoofdpersonages, die vlak achter de muren volgen, zien we wel in volledige diepte. Elder en zijn vrienden protesteren omdat ze zonder reden zijn ontslagen uit de mijnen. De rest van de film zoeken ze naar werk. Ze dwalen langs stoffige bouwplaatsen, sjouwen met zware watermeloenen en zakken uien, slapen in geïmproviseerde slaapzalen. Van tijd tot tijd dansen ze in een neonverlichte bar; met dezelfde korrel gefilmd, maar in een andere relatie tot de ruimte. De bar fungeert als statisch decor, met donkere randen om elke nacht mogelijk binnen te treden. In het midden van het beeld lichten de mannen op. Hun lichamen zwengelen onder de flikkerende discolampen, zoekend naar een uitvlucht.

In de tussentijd neemt de film ons mee op een tocht met vele omwegen: een sjamaan in de bossen die zich verzet tegen traditionele geneeskunde, een witte wolf in de nacht, marktkoopvrouwen die door elkaar heen praten, een fenomenale dansscène… Zomaar, uit het niets. De camera zelf staat in alle verhaallijnen nog het meest open voor onverwachte olifantenpaadjes. Als een vrouw op straat in gesprek is over een overleden moeder, verlegt de camera de focus met een geruisloze beweging naar de achtergrond, waar Elder en zijn vrienden staan. De klank beweegt mee: Elder blijkt problemen te hebben met zijn gezondheid. Zijn moeite met ademhalen zorgt voor speculaties: te lang in de mijnen gewerkt, een virus dat de stad zal overnemen, de duivel. Ze praten door elkaar; het gesprek wordt on-ondertitelbaar. Tussen de brij van klank vangen we af en toe een woord op; als knipperende lichtjes in de verte, waarvan we nu nog niet weten of we er ooit zullen geraken.

Niet enkel de beelden en personages meanderen, ook kennis legt een verschuiving af. Mama Panchita, die Elders moeder beweert te zijn, biedt aan te helpen bij zijn gezondheid. “Hoeveel mensen wonen er in je hoofd”, vraagt ze. “Drie, mamita.” De vrouw gaat op bezoek bij de dokter en deelt haar vermoeden met hem: “Zou het niet kunnen dat zijn lichaam is overgenomen door de duivel?” Geen vreemde vraag, aangezien bijgeloof – of gewoon geloof – een grote rol speelt in de geschiedenis van Bolivia. La Paz stikt nog steeds van de winkels die middeltjes verkopen die je nergens anders vindt: een poeder om te blazen naar het nieuwe lief van je ex, zodat de persoon in kwestie uit zicht raakt. Of een zeepje dat bij dagelijks gebruik zorgt voor lluvia de la plata (regen van geld). Toch antwoordt de dokter geduldig aan Mama Panchita dat de huidige geneeskunde niet meer gelooft in ideeën zoals de duivel. Discursieve kennis functioneert immers hetzelfde: er wordt ingezoomd, er bestaan nieuwe betekenissen en de uit het kader vallende randen worden onzichtbaar.

Terwijl de mannen dwalen, cirkelt de film boven de stad net als de kabelbaan. Door de in- en uitzoomende camerabewegingen verdwijnt en verschijnt alles tegelijkertijd. In zowel dieptes als vlaktes; zowel boven als buiten en onder als binnen. De film verkeert in een constant proces van dingen in en uit het beeld te duwen; al is ‘duwen’ een te agressief woord voor de tederheid waarmee het beeld zich beweegt. De bewegingen lijken te verwijzen naar wat zich aan de marges van het beeld afspeelt: het niet gecapteerde beeld, het niet gehoorde woord, het verdwaalde individu.

Als het einde nadert, begint de film buiten zijn eigen omtrek te treden. Een snelle montage van tomaten, een worstmachine, verkopers, bedelaars, een clown… Steeds sneller kijkt El gran movimiento met de ogen elders. Die mensen hebben niks te maken met het verhaal. Ze zijn de passanten, de vreemden, de niet-protagonisten, die we niet hebben leren kennen en die niet zullen terugkeren. Ze zijn onderdeel van de beelden die er niet toe doen. Die tonen alles wat eerder niet paste, samengebracht tot een symfonie van de stad en haar marges. De begrensde omkadering die de film telkens oprekte of verkleinde, als in- en uitademende longen, tonen in de eindsequentie al het ongetoonde.

Het zaallicht in Cinema Lumière Brugge gaat aan, de film is afgelopen. De cinemastoelen blijken felroze te zijn en ‘Heroes’ van Bowie doorbreekt het officieuze nawoord van stilte dat op elke film volgt. We vallen midden in het nummer – over afgesneden randen gesproken. Op MOOOV Filmfestival, waar ik me bevind, ontmoeten ‘wereldcinema’ en het witte doek elkaar. Ik vraag me af welke films het doek in Brugge niet hebben ontmoet. Welke films nog ergens bungelen, op zoek naar een publiek om bij te landen. Ik denk aan films die al tien keer bedacht maar nog altijd onderweg zijn. Ik denk aan films die in andere uithoeken wachten, hun weg niet weten te vinden naar plekken die zich voordoen als centrum. Ik denk aan films die ver buiten het kader van een cinema treden en daardoor nooit in de mal van een film passen. Ik vraag me af hoe die eruit zouden zien, hoe die zouden klinken.

Met een kleine omweg beland ik op het randprogramma genaamd ‘How to be Collective?’. In een ander gebouw, door andere curatoren (Argos, Collectif Faire-Part, Subversive Film, La Voix des Sans Papiers, Maxime Jean-Baptist en Sofia Dati) en met een andere filosofie. We zien op zondagmiddag kortfilms van Elie Maissin, Mieriën Coppens en La Voix des Sans Papiers. De films zijn kunst waarvan de verf nog nat is, waarvan de verf misschien wel altijd nat zal blijven. De werken, documentaties van stil verzet van hen zonder papieren, voelen als constant in wording, als in een onophoudelijke dialoog met de marges van het medium film. Ditmaal niet alleen met de randen van het beeldkader, ook met de randen van de speelduur. Nadat het applaus klinkt en het zaallicht aanspringt, stopt de realiteit van hun onderwerp niet – integendeel. De marges van de speelduur zijn zo mogelijk nog politieker dan de ruimtelijke randen.

Coppens eindigt een van de kortfilms (Carry On) met een verwijzing naar precies die tijd: de tijd die buiten film valt, die altijd buiten film zal blijven vallen.

Quand un film touche à sa fin,
il commence à se voir dans son entièreté – une vie.

Si ce film est presque muet,
c’est parce qu’il est focalisé sur les figures silencieuses,
bien que leur lutte soit très bruyante.

À l’intérieur de ce film se trouvent des images.
À l’image de ces images, des vies palpitent.
À l’intérieur de ces vies se meuvent des corps, des organes,
un coeur qui un jour s’arrêtera.

Le film s’arrêtera plus tôt ou plus tard.