De filmzaal als third place

Cinema Nova in hartje Brussel bestaat al een kwarteeuw. Bekend om hun collectieve filmwerking knopen ze aan bij internationale ontwikkelingen die alternatieven bieden voor commerciële filmvertoning. In relatie tot stadsvernieuwing en de vastgoedmarkt hoort daar ook bij: zelf eigenaar worden.

01.11.2023 | Katia Rossini

Dit essay verscheen eerder in Fantômas #4: getekende landschappen, gepubliceerd in juli 2022. Intussen werd de Supernova-campagne gelanceerd en hoopt Cinema Nova via een publieke oproep 494.000 euro in te zamelen. Aandelen kan je kopen op de website: www.supernova.coop

 

Vijfentwintig jaar geleden is Cinema Nova geboren (in januari 1997) uit de ambitie om ‘andere’ films te programmeren: auteursfilms, onderzoeksfilms, innoverende films, films die tussen de mazen van het distributienet vielen, zelfgeproduceerde films of films die met een klein budget gemaakt werden. Een plek om hedendaagse cinema op een ‘andere’ manier te vertellen, door af te wijken van de platgetreden paden van het commerciële distributienetwerk, door onuitgegeven en onbekende films op te zoeken en door films van vandaag in dialoog te durven plaatsen met films van toen.

In die korte kwarteeuw trokken vooral de programmatische keuzes en de collectieve werking van Nova de aandacht. Maar in deze post-covid-context wordt het misschien tijd om andere, al bij al ook gewaagde aspecten van het project onder de loep te nemen. Zo is het interessant om de uitdagingen te onderzoeken die de ligging en het gebouw zelf met zich meebrengen. Net als de plaats die zo’n project toegekend krijgt in het nieuwe stedelijke en culturele beleid dat in Brussel ontwikkelt wordt, vooral nu de gezondheidscrisis de vastgoedzeepbel alleen maar heeft verergerd.

Gevestigd in het centrum van Brussel bevindt Nova zich in een gebouw uit het einde van de negentiende eeuw dat eerst een cabaret was en dan een theater, tot het in 1935 omgebouwd werd tot een filmzaal. Het grote scherm pronkte er tot 1987, toen de Kredietbank, die eigenaar van het gebouw was geworden, de toenmalige vertoner aan de deur zette. De infrastructuur van de filmzaal werd afgebroken, maar de geplande verbouwingen voerde de bank gelukkig niet uit. Bijna tien jaar later sloten Kredietbank en Nova een tijdelijke huurovereenkomst af en knoopte het gebouw weer aan bij het eigen verleden. Na zware verbouwingswerken in 1996 en de installatie van het nodige materiaal, bijeengesprokkeld en overgeërfd van gesloten of verlaten bioscopen, zag Nova het licht.

 

© Karine Granger (zwart-witbeelden) & Cinema Nova

 

Sindsdien werd het huurcontract herzien en aangepast in een langere overeenkomst en volgden eigenaars elkaar op. Intussen veranderde de stad. Stadsvernieuwingsprojecten en herinrichtingen van de publieke ruimte vermenigvuldigden zich om de uitdijende horeca- en evenementensector op te vangen. In deze context, met de toenemende bebouwingsdruk, moet een vereniging als Nova creatief zijn om haar voortbestaan te garanderen. Daarin schuilt een eerste vraag: hoe kan je het duurzame bestaan garanderen van een project waarvan de aard zelf haaks staat op de logica van de vastgoedmarkt, en van de markt in het algemeen? Hoe omzeil je het probleem van de stijgende huurprijzen en de vastgoedspeculaties, die het project op lange termijn beslist ondermijnen?

 

Macht van de markt

Ook de relaties tussen vertoners en distributeurs zijn onderhevig aan een economische logica. Deze logica kan ertoe bijdragen dat een bioscoop steeds afhankelijker wordt van de commerciële levensvatbaarheid van de zaal, van de ‘ruimte’ waarin de film geprojecteerd wordt. De programmatie en de artistieke keuzes zijn namelijk geregeld het resultaat van onzichtbare machtsverhoudingen tussen distributeurs die hun films op de markt willen brengen aan een zo hoog mogelijk tarief en vertoners die op hun beurt voldoende winst moeten maken om vervolgens toegang te krijgen tot zo veel mogelijk films. De contractuele verhouding tussen klassieke vertoners en distributeurs komt voort uit commerciële belangen. Met andere woorden, distributeurs waarvoor een film moet opleveren zullen de financiële druk onvermijdelijk verleggen naar de bioscoopuitbaters, bij wie het economische evenwicht afhankelijk is van het aantal bezoekers in de zalen. Omdat vertoningsrechten doorgaans op weekbasis worden onderhandeld, kunnen deze machtsverhoudingen fluctueren, waardoor een competitieve context ontstaat met een negatieve impact op de films zelf.

Daarbij komt ook nog dat de filmindustrie altijd gekenmerkt is geweest door vormen van verticale integratie waarbij partnerschappen of zelfs fusies ontstaan tussen producenten en distributeurs of vertoners en distributeurs. Dat gebeurt vaak bij grote bedrijven of grote groepen en heeft een reële impact op de filmdistributie en het bredere filmlandschap. In 2016 was er in Frankrijk opschudding door een rapport, opgesteld in opdracht van onafhankelijke producenten en distributeurs, dat een toenemende concentratie van zaalvertoningen aan de kaak stelde, en de directe impact daarvan op de diversiteit van de geplande films en hun steeds kortere levensduur. Daarnaast is het interessant aan te kaarten dat bepaalde modellen en commerciële afspraken de afgelopen decennia de inrichting en locatie van filmzalen ten dele hebben beïnvloed. Denk bijvoorbeeld aan steeds kleiner wordende filmzalen en aan de opkomst van multiplexbioscopen in de jaren zeventig en tachtig of nog aan het ontstaan van de grote bioscoopcomplexen in stedelijke randgebieden tijdens de jaren negentig. Daarbij komt ook nog de stedenbouwkundige politiek die het openen dan wel sluiten van een filmzaal stimuleert.

 

Alternatieve bioscopen

Naast commerciële vertoningsmodellen heeft er echter altijd een niet-commerciële distributie bestaan, onder meer in kunsteducatieve contexten, in het netwerk van de filmclubs en bij de erg uiteenlopende initiatieven in de alternatieve filmscene. Daar ontstond dan ook Cinema Nova, net zoals vele andere onafhankelijke gemeenschapsbioscopen in de jaren negentig: Cube in Bristol, B-Movie in Hamburg, Kino im Sprengel in Hannover, Detour in Rome en nog vele andere. Al deze plekken ontwikkelden zich in een periode gekenmerkt door zowel de sluiting van arthousebioscopen in heel Europa als de toenemende polarisatie tussen enerzijds verschillende vormen om film te vermarkten en anderzijds de onafhankelijke initiatieven die z’n artistieke, culturele en sociale waarde wilden vrijwaren. In zijn boek Subversion (2007) vertelt en contextualiseert Duncan Reekie de geschiedenis van deze tegencultuur in de jaren negentig met de opkomst van een groot aantal kunstenaarsgroepen en -collectieven die zich de stedelijke ruimte toe-eigenden om hun eigen projectieruimtes te creëren. Dat resulteerde in de oprichting van microbioscopen in gekraakte gebouwen, geïmproviseerde filmclubs in achterkamertjes van cafés, reizende filmprojecten… Al zagen een aantal filmzalen een decennium eerder al het licht, in het kielzog van de politieke en artistieke kraakscene van de jaren tachtig, zoals de Cavia in Amsterdam of de Spoutnik in Genève, die vandaag nog steeds bestaan.

Al deze collectieven of verenigingen die de beslissing namen een onafhankelijke bioscoop te openen hebben gemeen dat ze een vaste, duurzame plek aanreikten voor een filmprogrammatie – voordien deel van al te vaak gemarginaliseerde filmclubs – die een alternatief betekende voor het commerciële circuit. Door deze programmatiefilosofie te verdedigen, vrij van de beperkingen die het klassieke distributiemodel oplegt, hebben deze plekken zich opgeworpen voor een andere verhouding tot de filmdistributie en een ander economisch model bij het beheren van een filmzaal. Films worden gekozen op basis van een inhoudelijke, redactionele voorkeur en niet volgens de actualiteit van het festivalcircuit, en financiële afspraken voor vertoningsrechten worden van geval tot geval beslist volgens vaste tarieven. Door hun verankering in het lokale culturele en verenigingsnetwerk hebben deze bioscopen vaak rechtstreeks contact met filmmakers, producenten, kunstenaars enzovoort die hen in sommige gevallen rechtstreeks films kunnen aanleveren. Ze zijn ook plaatsen van cultureel leven, waar ontmoetingen, debatten en workshops kunnen worden georganiseerd en het denken over film en filmcultuur wordt verruimd.

© Cinema Nova

Naar een nieuwe gemeenschap

De toename van het aantal gemaakte films, de vermenigvuldiging van de distributiekanalen, de wildgroei van festivals, om nog maar te zwijgen van de overgang naar het digitale… al deze factoren zetten aan tot bezinning over de specifieke eigenschappen van de filmzaal, maar ook over de relatie van die zaal tot de andere distributiekanalen en over de plaats van de toeschouwer in deze meervoudige constellatie. In het boek Screen Dynamics. Mapping the Borders of Cinema (2012) verscheen een reeks beschouwingen over de recente verschuivingen in de filmervaring. Ze benadrukken dat de omschakeling van filmkunst niet alleen technologisch is, maar dat de hele verhouding verschuift tussen de historische definitie van wat wij als filmkunst verstaan en de esthetische ervaring die we bij films kunnen hebben. Eerder dan film dood te verklaren dienen deze nieuwe mogelijkheden verkend en gebruikt te worden. In datzelfde boek legt criticus en essayist Jonathan Rosenbaum de basis voor een beschouwing van de toekomst van de cinefilie waarin hij opwerpt dat de filmliefde vandaag een hybride kruising is van ervaringen die worden opgedaan binnen en buiten de filmzaal. Maar als er inderdaad sprake is van een nieuwe cinefilie, dan is die nog steeds gekoppeld aan een woordenschat en denkkader die de evolutie van het landschap niet weerspiegelen.

Onafhankelijke gemeenschapsbioscopen zijn zowel de vergaarbak als de spiegel van deze nieuwe vormen van cinefilie, een samengestelde filmliefde die voortvloeit uit meervoudige ervaringen en heterogene erfenissen. Maar de pandemie plaatste ze naar de voorgrond van een ander prangend en actueel vraagstuk. Uit enquêtes blijkt dat de gezondheidscrisis heeft bijgedragen tot een verandering in kijkgewoontes en tot dalende bioscoopcijfers. De eerste verklaring zou zijn dat streamingplatforms, met hun flexibiliteit in toegang en gebruik en hun steeds uitgebreidere en gevarieerdere catalogi, veel nieuwe toeschouwers hebben aangetrokken. Een tweede verklaring, waaraan minder ruchtbaarheid gegeven wordt, verwijst naar de hoge toegangsprijzen en de weinig overtuigende programmering van bioscopen. De periode die we net achter de rug hebben, toonde met het sluiten van filmzalen en het stilleggen van het culturele leven echter het belang van fysieke plekken, in het bijzonder plekken die ontmoeting en uitwisseling aanmoedigen. We herkennen daarin het belang van de gemeenschapsbioscopen, die zich inschrijven in een dynamiek die sociale banden versterkt. Bovendien hanteren ze doorgaans goedkopere tarieven dan commerciële filmzalen, waardoor meerdere vertoningen bijwonen en een eigen filmcultuur opbouwen mogelijk worden. Door een weloverwogen selectie aan te bieden, vaak met ook nog eens originele en geëngageerde films, sluiten ze in zekere zin aan bij de bioscopen van de jaren zeventig en tachtig. Tegelijkertijd maken ze ook deel uit van een nieuwe dynamiek van third places in stedelijke omgevingen: plaatsen van culturele transitie en kennisuitwisseling, alternatieve ruimtes die weerstand bieden aan de dominerende marktlogica. Zo kan in ieder geval de opkomst opgevat worden van een aantal nieuwe gemeenschapsplekken zoals Star and Shadow in Newcastle, de bioscoop La Clef in Parijs of onlangs bi’bakino in Berlijn. Dichter bij huis vinden we Cercle du Laveu in Luik en Cine Rio/De Koer in Gent.

 

Collectief vastgoed

Deze gemeenschapsbioscopen fungeren als een essentiële schakel in de filmdistributie. In een positie tussen de klassieke arthousebioscopen en de festivals fungeren zij als verkenners die referentiepunten aanbieden in een audiovisueel landschap dat steeds complexer wordt en niet langer alleen te begrijpen is dankzij erudiete filmkennis of door het laatste filmnieuws nauwlettend te volgen. En toch staat de toekomst van deze filmzalen, hoe relevant ze ook zijn, op het spel. Enerzijds heeft het cultuurbeleid nog steeds veel moeite om de specifieke kenmerken van deze hybride plaatsen – die bovendien vaak deel uitmaken van grotere collectieve initiatieven – vast te stellen. Anderzijds maken de stijgende vastgoedprijzen het zoals gezegd steeds moeilijker om alternatieve culturele ruimtes open te houden in stedelijke centra. Een van de oplossingen die zich dan aandienen is de aankoop van het gebouw waarin de bioscoop gevestigd is. Hoewel dat idee tot voor kort ondenkbaar was, stapten sommige verenigingen alvast in het avontuur. Cube in Bristol kon het gebouw dat ze huurden opkopen na een crowdfundingcampagne. Start and Shadow heeft een oud, verlaten pakhuis opgekocht waarin een leger vrijwilligers vervolgens een filmzaal bouwde. Onlangs startte La Clef, intussen omgedoopt tot La Clef Revival, een inzamelactie om het gebouw terug te kopen dat ze van september 2019 tot maart 2022 kraakten en dat als bioscoop gedoemd zou zijn indien er niets werd gedaan.

Iets langer dan vijf jaar geleden begon het team bij Nova diezelfde optie te overwegen. Er werden onmiddellijk stappen ondernomen om juridische en financiële informatie te verzamelen en met de toenmalige eigenaar – die sindsdien weer is veranderd – de haalbaarheid van het project te bespreken. In 2017 werd de coöperatie Supernova opgericht als rechtspersoon om de overname uit te voeren. De aankoop van het eigendom, een ingewikkelde procedure, zal samen met een oproep tot potentiële coöperanten aangekondigd worden wanneer de overeenkomst officieel ondertekend wordt.

In vele opzichten is het landschap van de filmdistributie als een schaakbord waar afwijkende en soms tegenstrijdige krachten en belangen met elkaar botsen, en waar behendig gemanoeuvreerd moet worden. Het is duidelijk dat voor een niet-commerciële vertoner de aankoop van een gebouw niet zonder risico is. Het veronderstelt een goed uitgewerkt en gestructureerd actieplan. Er bestaat niet één model; verenigingen of collectieven moeten zelf bepalen welk model het best bij hen past. Het staat echter vast dat deze gemeenschapsbioscopen, door ervaringen en kennis te bundelen, door zich op duurzame wijze in het stedelijk landschap te vestigen en door een netwerk te vormen, zich steeds meer profileren als een alternatief dat meetelt in de distributie en levendigheid van film.

 

Vertaald door Inge Coolsaet