Met Io capitano poetst Matteo Garrone de migratietragedie op tot een avontuurlijke queeste die tegelijk vervaarlijk en ‘veilig’ aanschuurt tegen antimigratiecampagnes. Welk mededogen staat er op het spel?
In zijn als wake ingerichte performance Necropolis stelt conceptueel kunstenaar Arkadi Zaides zich de vraag hoe hedendaagse kunstenaars moeten reageren op het massagraf dat de Middellandse Zee is geworden. Hoe kunnen we de duizenden mensen die jaarlijks sterven aan de poorten van Fort Europa herinneren en huldigen? Volstaan de botte instrumenten van een beeldcultuur doorspekt met verontwaardiging en valse bezorgdheid om de schaal van deze tragedie te vatten? Aan beelden en verhalen in elk geval geen gebrek. Journalen en kranten bulken immers bewijsmateriaal dat westerse mediaconsumenten hun rol als getuigen dan wel medeplichtigen onderstreept. Dat zelfs de tot icoonfoto gecanoniseerde dood van Alan Kurdi er niet in sloeg om barsten te brengen in Europa’s migratiebeleid toont dat er niet zozeer een crisis is op vlak van de visualisering van migratie, maar eerder in de manier hoe deze beelden benut worden. Mediatheoreticus Laura Rascaroli pleit dan ook voor nieuwe verhalen die de mediasaturatie en het holle populisme via deze thema’s kunnen tegenwerken. Verhalen die een alternatief discours weten te kneden. Verhalen gebed in authenticiteit, integriteit en financiële restitutie. Verhalen die zichzelf kunnen lostrekken uit de productie-consumptiecyclus van de arthouse-filmmarkt.
Tot die nieuwe representatie-ecologie is gevonden, kunnen we krokodillentranen plengen bij Io capitano. Italiaans estheet Matteo Garrone levert zijn eigen antwoord op bovenstaande problemen door richting de blockbustercinema te kijken. Het probleem van de visualisering van migratie lijkt voor Garrone in de eerste plaats een kwestie van schaal te zijn. Misschien waren documentaires als Purple Sea (2020) niet emotioneel beklijvend genoeg. Waarschijnlijk ontbrak het Adu (2020) aan dramatische travelling shots en een opzwepende score. Leunend op Hollywoods obsessie met mythische queesten, wordt in Io capitano de migratietocht van twee Senegalese jongens als avonturenfilm herschreven. Het idee erachter is enigszins lovenswaardig. Door de narratieve structuur en bombastische beeldtaal van een Marvel-telg te gebruiken wordt misschien begrip gecultiveerd bij mensen die moeilijk empathische toegang vinden tot deze thema’s. In het genuanceerde artikel ‘Schindler’s List is not Shoah’ bepleit Miriam Hansen bijvoorbeeld het belang van films die de Holocaust op een toegankelijke manier naar nieuwe ogen brengen. Strak gewonden spanningsbogen, zeemzoeterigheid en zelfs happy endings zijn hier een noodzakelijk kwaad die de film tot een emotioneel sensibiliserend project helpen maken. Het is een piste die bij elke vorm van filmisch activisme bewandeld wordt. Films als Roma (2018), The Promise (2016) en Utoya (2018) pogen met wisselend succes en variërende graden van nuancering de kijker via het tot intensiteit vervoerde lichaam een geweten te schoppen. De geschiedenis eerst als tragedie, dan als achtbaanrit in one-shot.
Het verschil met deze voorbeelden is echter dat de gruwel die zich elke dag voltrekt aan de grenzen en in de grootsteden van Europa geen historisch afgesloten evenement is. De verantwoordelijkheid die deze beelden in zich dragen is dus niet zozeer een kwestie van hoe te herinneren, maar eerder hoe discours te helpen (her)schrijven in een constant doorlopende crisis. Om Io capitano te begrijpen moeten we dan ook eerst kijken naar Garrone’s ambities om via de film medeleven te bewerkstelligen en wat voor westers kritisch subject de film voor ogen heeft. Het empathisch contract dat met de kijker wordt aangegaan stoelt op een cynisch paternalisme waar zwarte — vaak naamloze — lichamen enkel door leed hun waardigheid kunnen verdienen. Garrone heeft weinig ambitie om zijn duo helden te karakteriseren als meer dan hun behoefte naar roem en sociale mobiliteit. In plaats van hun beslissing te kaderen als het resultaat van een set door (post)kolonialisme ingewortelde levensomstandigheden, is migratie hier simpelweg een verlengde van The American Dream. Deze Disneyficatie ontmoet een cynisch — en mogelijks ook rechts — publiek halverwege en doet weinig meer dan migratie — en de strijd daartegen — te depolitiseren tot een reeks obstakels en omstandigheden die los van oorzaak of beleid in het luchtledige hangen. De gevaren van migratie hebben in dit moreel afgeplatte universum niets te maken met beleid, maar eerder met de inherente gevaren van Moeder Natuur (de woestijn, de zee) die de lange weg naar ‘vrijheid’ plaveien. Menselijk kwaad manifesteert zich exclusief in de vorm een parade geracialiseerde Anderen (Libische maffia, corrupte staatsbeambten) wier cartooneske voorkomen en incompetente barbarisme enkel onderstrepen hoe gretig Garrone oriëntalistische clichés uitpakt.
Wat volgt is een reeks beproevingen en obstakels artificieel opgezet om het slachtofferschap van beide hoofdpersonages te maximaliseren. Omdat voor Garrone empathie vooreerst lijkt gestoeld te zijn op medelijden, probeert Io capitano bedrijvig een reeks kruiswegstaties op te stellen die de horror van migratie recreëren. Of ze nu hun einde vinden in de handen van mensensmokkelaars, woestijntrekkingen, corruptie, moord of verdrinking, de lichamen in Io capitano bestaan enkel om te lijden. Hoewel veel van deze omstandigheden natuurlijk op reële omstandigheden gebaseerd zijn, onthult Garrone’s lens een verlangen om dit leed zoveel mogelijk te fetisjeren. Expliciete beelden van kokend lood dat op blote buiken wordt gegoten en van migranten die hun eigen uitwerpselen in het gezicht geduwd krijgen, maken het duidelijk dat de film in een opbiedstrijd met zichzelf zit om zoveel mogelijk diverse vernederingen in de korte schermtijd samen te ballen. Het is resultaat is echter dat de grote hoeveelheid personages weinig meer worden dan een amorfe, abjecte massa die enkel ten tonele verschijnt om gefolterd en geëxploiteerd te worden. Eenmaal het spektakel van leed op deze lichamen voltrokken werd, kunnen de figuranten weer uit beeld verdwijnen en stuwt de film op ijltempo door naar nieuwe kwellingen.
Om de sadistische beeldtaal ook niet te veel op de psyché van de kijker te laten wegen, zorgt Garrone ervoor dat de film te allen tijde een behapbaar en opzwepend geheel blijft. De twee muzikale registers van componist Seydou Sarr onderstrepen de januskop waarmee de film binnen dezelfde vijf minuten moeiteloos wisselt tussen hollywoodiaanse hardvochtigheid en Couleur Café-achtige levenslust. Zelfs te midden van de meest brutale omstandigheden vermijdt Io capitano angstvallig om iets van de lelijkheid van de wereld de strakke esthetiek te laten beïnvloeden. Een dodentocht in de woestijn is dan ook vooreerst een gelegenheid om met dronecinematografie de exotische schoonheid van het landschap te benadrukken. Hoe grimmig de omstandigheden ook worden, de roep om avontuur moet te allen tijde doorgalmen. Ook de meer surrealistische toetsen in de film moeten via dezelfde logica begrepen worden. Eerder dan op magisch-realistische wijze de werkelijkheid te defamiliariseren, zijn de engelen en heiligen die ten tonele komen slechts toevoegingen die het geheel voor een wit middenklassenpubliek zo verteerbaar mogelijk moeten maken. Migratie mag dan misschien wel een eentonig en repetitief proces zijn, Garrone is ervan overtuigd dat zoveel mogelijk van die saaie onderdelen achterwege moeten blijven om ze door poëtische franjes te vervangen. De ambiguïteit van het laatste shot is dan ook weinig meer dan een koele claim tot kunstzinnigheid die niets meer toevoegt buiten een laatste transgressie op een zee van zinloos geweld.
De ironie is dat, ondanks Garrone’s goede bedoelingen, de beeldvorming naadloos aansluit bij die van Europa’s grensmilitie Frontex. Niet alleen springt Garrone gretig in de valkuil van ontmenselijkende visuele clichés als gezichtloze mensenmassa’s en volle bootjes, de empathie waar hij zo streng op aandringt is bovendien reeds binnen het regime van grensbeveiliging geaccommodeerd. In de laatste acht jaar heeft Frontex een substantiële toevoeging in haar budget gekregen om audiovisueel haar eigen bestaansrecht te legitimeren. De paradigmashift die daarmee gepaard ging steunt op wat Nina Perkowski “border security humanitarianism” noemt. Het leed van migranten wordt niet alleen erkend door Frontex, maar zelfs geaccentueerd om zo de vermeende absurditeit van migratie te beklemtonen. Als deel van een ideologische goocheltruc wordt dit leed echter niet gebruikt om het Europese grensbeleid in vraag te stellen, maar wel om migratie zoveel mogelijk te ontmoedigen in naam van de eigen veiligheid van migranten. “Waarom zouden we migratie moeten motiveren als de tocht zo gevaarlijk en zinloos is?” zegt de staat zowel met puppyogen als prikkeldraad. Even vergetend dat net het eigen grensbeleid deze structuur van exclusie in stand houdt. Migranten moeten binnen dit met betonplaten beveiligde geloofsstelsel dus in wezen beschermd worden tegen zichzelf. Bliksemafleider van dienst zijn hier mensensmokkelaars die als de giftige wortels van migratie worden herschreven. Dat terwijl de EU haar ‘mededogen’ kan uitdrukken via pushbacks, illegale opsluitingen en passieve massamoord.
Io capitano verschilt dan niet zo veel van de films die de Australische overheid liet maken als deel van een ‘public information campaign’ om migranten te ontmoedigen aan hun reis te beginnen. Ook hier worden zwarte lijven een spons van leed en pijn zonder dat de morele verontwaardiging ooit haar weg vindt tot de beleidsmakers aan wiens handen het bloed kleeft. Net zozeer als in die propagandaproducten vindt de pijn die Io capitano etaleert plaats in een apolitiek vacuüm waar medeleven enkel kan voltrekken via paternalistische platitudes en grootste emoties. Empathie wordt bij gevolg herleid tot iets anekdotisch. Een van de postkoloniale realiteit onthechte serie prikkels die meer behagen dan beklagen. Gereinigd van alle filmisch onwaardige onderdelen, wordt een voorstelling opgezet die te allen tijde straalt van spanning, emotie en schoonheid. De ontheemden sterven zo een tweede, meer symbolische dood. Ontdaan van een eigen stem vinden ze zichzelf op de schoorsteenmantel in de zachte woonkamers van de westerse kunstcinema. Een esthetisch object dat ons vals wil verzekeren dat onze morele plicht zo simpel is als in de zaal zitten en meevoelen.
*de term migranten werd gekozen om geen onderscheid te maken tussen mensen die vluchten voor conflict en mensen die hun land verlaten wegens een meer complexe economische, sociale of politieke realiteit.
REGIE Matteo Garrone
SCENARIO Matteo Garrone, Massimo Ceccherini, Massimo Gaudioso + cast
FOTOGRAFIE Paolo Carnera
MONTAGE Marco Spoletini
MUZIEK Andrea Farri
MET Seydou Sarr, Khady Sy, Moustapha Fall, Issaka Sawagodo, Hichem Yacoubi, Doodou Sagna, Bamar Kane, Cheick Oumar Diaw
PRODUCTIELAND Italië, België, Frankrijk
JAARTAL 2023
LENGTE 122 minuten
DISTRIBUTIE Paradiso Films
RELEASE 10 januari 2024 (België), 15 februari 2024 (Nederland)
Vrouwen, religie en voetbal. In The Hand of God gaat Paolo Sorrentino aan de slag met een vertrouwde drie-eenheid om het verhaal van zijn jeugd in Napels te vertellen. Dribbelend tussen gekende thema’s zien we hem struikelen bij de verbeelding daarvan.
Tijdens MOOOV Filmfestival in Brugge begeleidde Fantômas jonge critici in hun schrijven over film. In zijn essay kijkt Boet Meijers tussen duim en wijsvingers naar onze terraria.
Jacques Audiard wordt vaak geassocieerd met harde drama’s in een mannelijk universum, terwijl vrouwelijkheid een cruciaal ingrediënt is van zijn dromerige kronieken. Getuige Les Olympiades, een gestileerd zwart-wit sprookje dat de ‘female gaze’ introduceert in botsende portretten van jongvolwassenen die behoren tot de tindergeneratie.
Drie dagen na de dood van haar echtgenoot komt Vitalina aan in Portugal. Dromend van een beter leven had hij haar jaren geleden achtergelaten in Kaapverdië. In zijn krappe kamers kijkt ze nu, in Pedro Costa’s Vitalina Varela, haar migrantennachtmerrie in de ogen. Op fluistertoon gaat ze het gesprek aan met het verleden.
Hoe vertolken we Anne Frank voor de 21ste-eeuwse jeugd? Dat was de vraag waarmee het Anne Frank Fonds in Bazel naar Ari Folman stapte na het succes van diens Waltz with Bashir (2008). Met Where Is Anne Frank levert hij opnieuw een pleidooi af voor de noodzaak van steeds hernieuwde herinnering.