De titel van Anke Brouwers’ prachtige, verstomming opwekkende boekdebuut Mooi zijn en zwijgen: de machtige vrouwen van de Amerikaanse stille film is misleidend. Wie verwacht dat het een biografie is over een aantal lang vergeten filmmaaksters en actrices, zal – hopelijk aangenaam – verrast zijn, want het is zoveel meer dan dat.
Mooi zijn en zwijgen heeft een tweeledig opzet. Ten eerste wil filmhistorica Anke Brouwers licht schijnen op vergeten spelers uit de filmgeschiedenis. Zo vertelt ze verhalen en weetjes over vrouwen op, achter en voor het scherm – onder wie tussentitelaarsters met een geweldig gevoel voor humor –, over vergeten filmhelden zoals dieren – die zelfs geïnterviewd werden voor filmfanmagazines! – kindersterren en stuntpersonen. Hoewel de verhalen over deze laatste drie groepen zeer vermakelijk zijn, had het boek zich misschien beter kunnen beperken tot wat de titel aangeeft. Nu zitten de dieren, kinderen en stunt doubles jammer genoeg een beetje gepropt tussen al die machtige vrouwen. Als strategische zet is het wel slim gezien om ze toch te incorporeren, want met schattige kattenfilmpjes en levensgevaarlijke stunts scoor je altijd. Zo hoopt Brouwers wellicht haar tweede (ambitieuze) doel waar te maken: haar lezers bekeren tot de stille film (ze noemt zichzelf al lachend een “cinefiele missionaris”).
Brouwers is zich ervan bewust dat haar liefde voor stille film geen populair onderwerp is op een doordeweekse caféavond. Maar waarom halen mensen hun neus steeds op wanneer ze geconfronteerd worden met films in zwart-wit en zonder gesproken dialoog? Met veel passie beargumenteert Brouwers dat ze nochtans boordevol humanisme, progressieve ideeën, subtiele zelfkritiek, tijdloze humor, beheerste en poëtische beeldtaal zitten. Met andere woorden: ze kunnen ons vandaag de dag nog ten zeerste beroeren, als we hen tenminste een kans geven.
Niet oninteressant in tijden van klimaatconferenties is dat er in Brouwers’ manifest voor een herwaardering van de stillefilmperiode als het ware een ecologisch pleidooi lijkt te schuilen. Waarom moeten we tegen een recordtempo nieuwe films blijven produceren en consumeren als ons rijke cinematografische verleden nog zoveel te bieden heeft? “Misschien is het houden van oude films en hun makers als houden van een paar fraaie maar ouderwetse sneakers. Er zit wat sleet op (…), maar ze zitten nog als de beste.”
Met grappige vergelijkingen als deze weet Brouwers haar boek zeer plezierig en toegankelijk te maken. Het persoonlijke standpunt van waaruit ze schrijft zit niet enkel in de heerlijke ironische commentaren of talloze nerdy aanvullingen die ze tussen haakjes in de rest van de tekst schuift, maar vooral ook in de momenten waarop ze zelfbewust reflecteert op haar eigen 21ste-eeuwse, retrospectieve perspectief. Haar evaluatie van het al dan niet feministische karakter van serial-heldinnen zoals wereldster en allesdurver Pearl White is daardoor bijzonder genuanceerd. Wanneer Brouwers zelf een sterke positie inneemt tegenover gangbare interpretaties van stille films, krijgt haar vertelling pit. In een van de boeiendste passages uit het boek biedt ze vinnig weerstand aan critici die stellen dat Mary Pickfords performances van kinderlijkheid (toen ze zelf al in de dertig was) bepaalde pedoseksuele fantasieën zouden ondersteunen.
Het meest van al zit Brouwers’ persoonlijke insteek in de eerste en laatste paragrafen van elk hoofdstuk, die ze telkens vult met een passage gegrepen uit haar eigen leven (hoofdstuk zes vormt hier een onverklaarbare uitzondering op). Hoewel haar persoonlijke anekdotes soms wat cliché of gekunsteld aanvoelen en daardoor bij momenten aan geloofwaardigheid inboeten, zijn ze erg ontwapenend en trekken ze je mee in elk hoofdstuk. Bijna ongemerkt word je binnengeloodst in de wereld van de stille film, via een omweggetje langs Brouwers’ kindertijd of bureau-met-katten. Op het eerste gezicht lijken de persoonlijke terzijdes een totaal andere kant op te gaan, maar keer op keer slaagt ze erin weer uit te komen bij de cinema.
De geschiedenis van Brouwers’ leven (als filmhistorica, filmdocent, filmcritica, filmliefhebber en ga zo maar door) is dan ook onlosmakelijk verbonden met de geschiedenis van de film. Die verwevenheid geeft ze vormelijk mooi weer in de opbouw van haar hoofdstukken. Zo beschrijft ze levendig hoe ze tijdens haar eerste cinema-ervaring ooit (als zevenjarig meisje in Ciné Astrid) spelenderwijze keer op keer onder haar stoel dook wanneer de krokodillen uit Disneys De Reddertjes in beeld kwamen. Via haar bewoordingen trekt ze later in datzelfde hoofdstuk subtiel een lijn tussen deze anekdote en de zogenaamde allereerste publieke cinemavertoning ooit, L’arrivée d’un train en gare van de gebroeders Lumière, waarbij toeschouwers – volgens de legende alleszins – ook onder hun stoelen doken (uit angst dat de trein de zaal zou inrijden). Aan de hand van ettelijke variaties op dit soort combinatie van een persoonlijke en historische anekdote, ontwerpt Brouwers steeds opnieuw een elegante kapstok om de filmgeschiedenis aan op te hangen.
Hoewel Brouwers van meet af aan aangeeft dat ze niet ‘de’ geschiedenis van de stille cinema hoeft te schrijven, omdat die al te lezen valt in stapels andere boeken, valt wel op dat een behoorlijk aandeel van haar boek toch nog die dominante, normatieve en androcentrische filmgeschiedenis beslaat. Het is telkens maar een kwestie van zinnen of bladzijden voor ze die geschiedenis dan weer verbindt met een vrouw, maar waarom neemt ze geen filmmaakster als startpunt van haar vertelling? Is het nodig om eerst de afgezaagde en stevig aangedikte anekdote over L’arrivée d’un train en gare te herhalen, om daarna pas het echte onderwerp van het boek – vrouwen in de stille cinema – te kunnen aansnijden?
Het is charmant hoe Brouwers die eerste publieke cinemavertoning linkt aan haar eigen eerste cinema-ervaring, maar ik kan niet anders dan denken aan de gemiste kans om het startpunt van haar cinefiele bestaan en van haar boek te verbinden aan (bijvoorbeeld) de eerste film gemaakt door Alice Guy, de eerste vrouwelijke filmmaker in Frankrijk en waarschijnlijk ook ter wereld. In Mooi zijn en zwijgen komen we slechts bij haar uit na onnodige omzwervingen langs mannelijke pioniers en klinkende namen als Auguste en Louis Lumière, Thomas Edison en Georges Méliès. Guys eerste film was er een over baby’s die uit kolen geboren worden, wat er haast om vraagt als opening gebruikt te worden van een boek over de intrede van vrouwen in de wereld van de stille cinema. Door Mooi zijn en zwijgen te beginnen bij de Lumières en co lijkt Brouwers (zeer ongewild) te impliceren dat de filmmakende vrouwen die ze behandelt enkel in relatie tot mannen gezien en besproken kunnen worden.
Wel doet Brouwers veel moeite om een man-vrouwevenwicht te creëren. Haast elk citaat van een man (bijvoorbeeld Vachel Linsday) wordt in balans gehouden door een citaat van een vrouw die iets gelijkaardigs zegt (bijvoorbeeld Marie Stopes). D.W. Griffith noemt ze in één adem met Lois Weber, gevolgd door de korte uitleg dat dit “twee belangrijke vroege regisseurs” zijn. Het is aandoenlijk dat de leek die Mooi zijn en zwijgen leest, hoogstwaarschijnlijk de indruk krijgt dat de twee gelijkwaardig zijn, terwijl Griffith traditioneel veel meer aandacht krijgt en Weber niet eens genoemd wordt in pakweg Kirsten Thompson en David Bordwells toonaangevende handboek Film History: An Introduction.
Toch is, naar mijn mening, een (te) groot deel van Mooi zijn en zwijgen gevuld met ‘reguliere’ filmgeschiedenis. Het had interessanter geweest als de pagina’s die dit al overvloedig vertelde deel van de geschiedenis inpalmen, ruimte hadden geboden aan verhalen over niet-witte, vrouwelijke Amerikaanse filmmakers, van wie Brouwers toegeeft dat ze geen deel uitmaken van haar boek. De kennis over hen is slechts beperkt, geeft ze als excuus. Maar beperkte kennis is toch ook kennis? Wat informatie over de revolutionaire Chinees-Amerikaanse flapper girl Anna May Wong was voor dit boek meer op z’n plek geweest dan een resem verhalen over de populaire steracteur Douglas Fairbanks.
Door de geschiedenis van de stille film te vertellen met een mix van (bijzonder entertainende) historische en persoonlijke anekdotes trekt Brouwers mooie parallellen tussen heden en verleden. Ze beklemtoont hoe de wereld van honderd jaar geleden op veel vlakken niet eens zo gek veel verschilt van de onze vandaag. Blijkbaar fungeerden women-only matineevoorstellingen – met nette toiletten en een plek voor kinderwagens – als een soort Instagram avant-la-lettre: bezoeksters konden foto’s van hun baby’s insturen die tussen de films door geprojecteerd zouden worden. Ook kattenfilmpjes en series waren al razend populair toen, en hoe wij nu soms film bekijken op onze smartphones doet sterk denken aan hoe de eerste films door kijkgaatjes werden bekeken. Mansplaining en fake news zijn van alle tijden, en de restauraties van stille films zijn tegenwoordig blijkbaar zo scherp dat het wel hedendaagse registraties lijken van mensen in ouderwetse kostuums.
Brouwers doorbreekt de barrière tussen heden en verleden al helemaal door haar schitterende sensorische taalgebruik. Je zou haast denken dat ze er meer dan honderd jaar geleden zelf bij was, bij de filmvertoningen in die neoclassicistische filmpaleizen. Ze schetst namelijk niet enkel hoe de gebouwen en films van toen eruitzagen, maar ook hoe ze aanvoelden. Wervend predikt ze hoe je film – ja, óók stille film! – niet enkel beleeft met je ogen, maar met je hele lichaam. In haar zeer spannende en erg overtuigende epiloog getuigt Brouwers over de meest waanzinnige, viscerale, onvergetelijke stillecinema-ervaring die ze ooit meemaakte (alleen al daarvoor zou je het boek moeten lezen!). Die vertoning was zo impactvol dat ze haar leven opdeelt in het deel voor en het deel na die vertoning. Voor mij is er in ieder geval ook een leven voor en na het lezen van Mooi zijn en zwijgen. Een stille film bekijken zal vanaf nu nooit meer hetzelfde zijn.
Anke Brouwers, Mooi zijn en zwijgen: de machtige vrouwen van de Amerikaanse stille film, Uitgeverij Vrijdag, 2021.
De eerste tentoonstelling die de Brusselse bioscoop Palace presenteert, is er een die in Frankrijk stofwolkjes deed opwaaien. Tussen films, foto’s, kostuums en de deux-chevaux uit Le corniaud (1965) verschijnen trendy tributen aan Louis de Funès, dé driftkop van de Franse komedie.
Op de honderdste geboortedag van Jacques Ledoux brengt het Belgische filmarchief CINEMATEK een ode aan hun oerconservator. Hoog tijd voor een terugblik op de verzameldrift die de basis legde voor een van ’s werelds belangrijkste filmarchieven.
Sergei Parajanov was schilder, muzikant, collage-artiest en filmpoëet, een multigetalenteerd kunstenaar van Armeense afkomst. Na enkele onopgemerkt gebleven films maakte hij met het wild creatieve Shadows of Forgotten Ancestors grote indruk, die hij nog overtrof met The Colours of Pomegranates, weliswaar in een heel andere, al evenzeer creatieve tableaustijl.
CINEMATEK brengt hulde aan de visionaire Belgische kunstenaar en filmmaker Thierry Zéno zaliger. Uit de recente restauratie van zijn werk vloeit een dubbele dvd-release met drie van zijn inktzwarte films. Het is een wonderbaarlijke en bijzonder wrange collectie van de meest controversiële filmmaker die België ooit mocht kennen.
Het verleden is nooit dood. Het is niet eens verleden tijd. Die memorabele gedachte van William Faulkner spookt bij uitstek door elk bewegend beeld. In zijn meest oorspronkelijke vorm is film niet minder dan gestolde tijd, uitgekristalliseerd in 24 beelden per seconde. De filmgeschiedenis is dooraderd met werken waarvan de vertelling in de herinnering duikt, of waarin de herinnering opduikt in de vertelling; talloze cineasten — van gisteren, vandaag en morgen — maken van het geheugen hun ontginningsterrein.