Tussen zand en sterren

In L’Empire blijkt een kabbelend Noord-Frans kustplaatsje het strijdperk voor een treffen tussen absolute goeieriken en slechteriken. De kluchtige Bruno Dumont denkt wel vaker in duo’s en dualiteiten, maar zijn het niet vooral de losse eindjes tussen beide tegenstellingen die intrigeren?

27.02.2024 | Boet Meijers

De eerste gedachten die ik over een film heb, zijn beter besteed aan een of ander kroegje dan aan een serif lettertype en een platform met een naam en reputatie. Het zijn de losse draden die tot een scoubidouïde geheel gevlochten kunnen worden als ze dit toelaten, maar aanvankelijk een duizelingwekkende kluwen van non-opvattingen vormen, en dat blijven tot de eindjes elkaar hopelijk gaandeweg zullen vinden. Het liefst hou ik mijn besprekingen binnen de perken van de film zelf en het ontbreekt mij dikwijls aan de moed om buiten deze koepel te treden, de wereld te beschrijven waar de film aan refereert in plaats van de wereld waar de film zich in afspeelt. Meestal, als niet steevast, begin ik mijn artikelen dan ook met een beschrijving van de ruimte, het landschap, om zo de omgeving van het narratief in te treden, en die niet meer te hoeven verlaten.

Er tuft een sloep door de Noord-Franse branding, aan de kust staan witte huizen als kiezen in de duinen, tussen de lage begroeiing waarvan het groen zo mooi kan afsteken tegen onstuimige lucht. Het bootje is van Jony (Brandon Vlieghe), een wat slungelige, jonge visser met een eeuwig marcelleke aan en een gelaat alsof hij altijd een beetje tegen de zon in kijkt. Hij moet voor zijn moeder en kind zorgen, en wanneer hij thuiskomt verschijnt zij in de deurpost met de hoogblonde dreumes in haar armen en maakt een opmerking over de magere vangst van die dag. Het jongetje, nogal uit de kluiten gewassen en werkelijk wit als deeg, steekt een vinger de lucht in en Jony knielt voor hem als voor heer en meester, als voor een altaar dat plotseling licht is gaan geven, als voor iets onverklaarbaars doch huivering- en ontzagwekkends.

In Bruno Dumonts L’Empire wordt namelijk een intergalactische oorlog tussen de krachten van goed en kwaad niet uitgevochten op de door lava overspoelde planeet Mustafar, maar in dit Franse kustplaatsje waar de Auchan nog op zondag dicht gaat en niemand een slot op zijn fiets heeft. De partijen verwikkeld in het conflict zijn de Enen (Goeieriken, pur sang)  en de Nullen (Slechteriken,  idem), die strijden om de inborst van de mensheid voor hun kant te winnen. Jony blijkt een dienaar van ‘De Sombere’ — de opper-Nul — en Jony’s zoon de profetische prins van het kwaad Margat, voorbestemd om de wereld te hullen in een eeuwig durend duister (of iets in die aard; verzwelgen, vervloeken, vernietigen etc.).

De potsierlijke binariteit van goed en kwaad staat centraal in L’Empire. De oppergoede is een straal puur blauw licht die halverwege de film de gedaante van Camille Cottin aanneemt, terwijl aan de andere kant een zwevende bal zwart gal regeert (later zowaar Fabrice Luchini). De Enen en Nullen vinden hun thuisbasis in ruimteschepen met respectievelijk de vorm van een Space Kathedraal en een meer seculier Space Versailles (over deze ‘tegenstelling’ valt nog te twisten), en de doelstelling van de gezworen vijanden lijkt  geen seconde af te wijken van het verspreiden van ab-so-luut goed dan wel kwaad. Vormvast zijn ze dus zeker, maar in hoeverre verschillen de gezworen vijanden van elkaar wanneer je de beoogde uitkomsten van hun beide ondernemingen naast elkaar legt? Het absolutisme waar zowel de Enen als de Nullen het op gemunt hebben lijkt het werkelijke kwaad te zijn. Dumont toont een moralisme dat fundamenteel ontkoppeld is van zijn onderwerp; de mens kan niet gemend worden tot een van de twee extremen, maar is in de regel een wezen van worsteling. Menselijkheid — en vergeef me de platitude — bestaat bij de gratie van het grijze.

Laat me hier uit compulsieve zelfrelativering  en verlegenheid alvast bij zeggen dat ik huiverig ben om Dumonts satire te interpreteren, omdat ik waar ik ook zoek geen enkele autoriteit kan vinden om me op te beroepen wanneer ik praat over een maatschappelijke tendens, laat staan over een moreel paradigma, en laat al helemaal staan een moreel paradigma zoals je het misschien tegenkomt in Frankrijk. De voor de hand liggende maatschappelijke lezing is dat Dumont een karikatuur schetst van de wijdverspreide neiging om zaken op te delen in termen van juist/onjuist, slachtoffer/dader, onderdrukte/onderdrukker, en vervolgens toont hoe tegennatuurlijk, onhoudbaar en leeg deze binariteit blijkt, ondanks het comfort dat het kan bieden om goed en kwaad helder tegenover elkaar te zien; zie Star Wars en vergelijkbare moderne kaskrakervertellingen waar in L’Empire de draak mee wordt gestoken.

Waar ik een beetje bloos om socioculturele lagen uiteen te zetten en het gevoel heb dat een zinnige lezing op dat gebied meer inzicht in de Franse actualiteit vergt dan ik mezelf toe kan kennen, kies ik er liever voor om de film te bekijken vanuit een algemener en minder tijdsgebonden perspectief. De meeste personages zijn direct betrokken bij de oorlog: Jony en zijn tegenhanger bij de Enen, de in scifi athleisure gehulde Jane (Anamaria Vartolomei), zijn allebei mensen van vlees en bloed die op een manier bezeten zijn door of vervuld zijn geraakt van de krachten der Enen en Nullen. Tussen deze twee generaals van goed en kwaad ontvlamt vanuit het overgebleven mens-zijn, en de oncontroleerbare vleselijke driften die daar bij horen, een romance die de ooit zo kraakheldere verdeling vertroebelt. Er is volgens het mensbeeld dat Dumont neerzet iets waar we onderdanig aan zijn, overgeleverd aan ongrijpbare verlangens en impulsen die zich niet schikken naar de schijn van een overkoepelende moraal. Het is deze romantische verhaallijn die het meeste gemeende emotie in de film voortbrengt op het moment dat blijkt dat de gevoelens die Jane voor Jony heeft niet wederzijds zijn; die hele oorlog valt qua belang plots in het niet wanneer hij naast een situatie wordt geplaatst die volgens het credo van zowel de Enen als de Nullen verwerpelijk zou moeten zijn.

Dan degenen die het werkelijke subject van de oorlog vormen: de nietsvermoedende inwoners van het dorpje en van de aarde. Zij blijven schaars vertegenwoordigd en zich totaal onbewust van wat er zich boven hun hoofden afspeelt. Twee agenten van de gendarmes (Bernard Pruvost en Philippe Jore) staan kruinkrabbend naast de  sporen van vernieling die de oorlog onvermijdelijk op aarde achtergelaten heeft en proberen er tevergeefs een conclusie uit te trekken. De mens om wie het in zekere zin gaat, de zwevende kiezer die nog voor een van de twee kanten gewonnen moet worden, voelt merkwaardig afwezig; de ruimte oorlog staat buiten hen, doet er bijna niet toe; waaruit wederom blijkt dat de strijd tussen de twee radicale tegenovergestelden maar bar weinig met mensen te maken heeft. De mens bevindt zich elders, ergens in de marges, en is bezig met zaken die er uiteindelijk meer toe doen.

Laat het met deze ontleding niet ongezegd blijven dat het hier uiteindelijk gaat om een komedie, bijna om een spoof zelfs, en dat mijn poging L’Empire te lezen als een gelaagd commentaar op het vervagen van moreel relativisme in het Westen boekdelen spreekt over hoezeer het in deze hoedanigheid geslaagd is. Het is een film die aanzet tot zoeken naar betekenis, dat wel, maar of dat komt door de rijkdom van de materie of het ongeloof dat het als puntje bij paaltje komt slechts een redelijk flauwe en maar matig grappige steek richting heersende filmcultuur blijft. Ik kan het gevoel dan ook niet van me afschudden dat er iets is dat ik heb gemist, dat zich boven mijn hoofd bevindt, en blijf voor een stukje achter met losse eindjes die ik niet aan elkaar weet te rijgen. Wellicht dat zij beter tot hun recht waren gekomen in de handen van iemand met een meer volledige kennis van ofwel de filmgeschiedenis ofwel Frankrijk. Het mooie natuurlijk aan een binair systeem is dat beide elementen, in sequentie geplaatst, nog van alles kunnen vormen, en is de crux niet uiteindelijk dat zoeken naar de juiste volgorde?

 

Dit artikel maakt deel uit van de ‘Wide Angle’-reeks in samenwerking met Film Fest Gent. De andere bijdragen vind je hier.

REGIE Bruno Dumont
SCENARIO Bruno Dumont
FOTOGRAFIE David Chambille
MONTAGE Bruno Dumont, Desideria Rayner
MET Brandon Vlieghe, Camille Cottin, Fabrice Luchini
PRODUCTIELAND 
Frankrijk, Duitsland, België, Italië
JAARTAL 2024
LENGTE 111 minuten
DISTRIBUTIE Cinéart
RELEASE 21 februari 2024 (België)

gerelateerde artikelen
 

Jour de gloire

Na zijn principiële traktaten en zijn subversieve burlesken slaat Bruno Dumont de weg in van de spektakelmaatschappij, met Léa Seydoux als haar verwrongen gelaat.

Wie er bozer was

In Anatomie d’une chute ontleedt Justine Triet niet alleen een verdacht overlijden, maar bovenal het huwelijk. Wie houdt de score bij, in een relatie als een telraam? De vele verhalen zorgen alvast niet voor zekere antwoorden.

 
 

Ontworteling

In samenwerking met Film Fest Gent publiceren we in de reeks ‘Wide Angle’ reflecties bij filmvertoningen. In Gouden Beerwinnaar Alcarràs van Carla Simón vindt Boet Meijers het onvermijdelijke verloop van voortbestaan en verlies op het Catalaanse platteland.

Zwijgen en zingen!

De musical Annette van Leos Carax doet schrijver Michaël Van Remoortere verwijlen bij het gevaar van fictie in haar langdurige pas de deux met de realiteit.

 
 

Hoe fun(est) is De Funès?

De eerste tentoonstelling die de Brusselse bioscoop Palace presenteert, is er een die in Frankrijk stofwolkjes deed opwaaien. Tussen films, foto’s, kostuums en de deux-chevaux uit Le corniaud (1965) verschijnen trendy tributen aan Louis de Funès, dé driftkop van de Franse komedie.